De gewone of bruine pad heeft een grijsbruine of olijfkleurige, wrattige rug en een lichtere buikzijde. De pupillen zijn horizontaal. Ze komen voor in bossen, landbouwgebied, grindgroeven en ruïnes. Ze paaien in plasjes en vijvers, maar ook in brak water. Ze zijn meestal pas actief in de schemering of 's nachts en leven van wormen, insecten, spinnen en naaktslakken. Ze overwinteren in aardholen, onder wortels en stenen. Elk jaar opnieuw, eind februari en de ganse maand maart, trekken de padden naar hun geboortepoel om te paaien. Tijdens deze trek vallen veel slachtoffers door het verkeer. De eitjes worden afgezet in meterslange eiersnoeren aan waterplanten. Na 12-18 dagen komen de larven uit die nog 3-4 maanden nodig hebben voor de ontwikkeling tot volgroeide padden.

Tekstbron: Dieren en plantengids voor onderweg  Tirion